Archeologie
Het archeologische traject binnen het Nederlandse archeologische bestel bestaat uit verschillende stappen.Doordat Synthegra Archeologie over diverse specialisten met ruime ervaring beschikt kunnen we het volledige traject, of delen hiervan, voor u uitvoeren.
Waar bestaat het archeologische traject uit?
Om vast te kunnen stellen of er archeologische resten in de bodemte verwachten zijn is er een gefaseerd stappenplan opgesteld. Na iedere stap wordt gekeken of vervolgonderzoek noodzakelijk is, of dat het terrein vrijgegeven kan worden.
De resultaten van elk onderzoek worden verwerkt in een rapportage, waarbij een advies wordt gegeven met betrekking tot het terrein. Het rapport dient aan de bevoegde overheid, meestal de gemeente, te worden voorgelegd ter toetsing. De bevoegde overheid neemt de beslissing of zij het advies overnemen of een ander selectieadvies uitbrengen.
Bureauonderzoek
De eerste stap in het archeologisch traject is meestal een bureauonderzoek. Tijdens dit onderzoek wordt de beschikbare landschappelijke, historische en archeologische informatie van het plangebied verzameld en in kaart gebracht. Op basis van deze gegevens, welke soms nog aangevuld worden met informatie uit archieven en/of bouwdossiers, wordt een gespecificeerd verwachtingsmodel opgesteld. De gegevens uit dit rapport zijn van groot belang voor het eventuele vervolgonderzoek. Op basis van de verkregen informatie kan namelijk worden vastgesteld op welke diepte en uit welke periode archeologische resten te verwachten zijn, welk bodemtype aanwezig is en of er reeds bodemverstoringen hebben plaatsgevonden.
Echter, zoals vaak het geval is, komen theorie en praktijk niet altijd overeen. Het bureauonderzoek heeft de beperking dat zoals de naam al aangeeft, enkel vanachter het bureau plaatsvindt. Om een compleet beeld van het plangebied te krijgen is een toetsing van de conclusie door middel van boringen belangrijk. Vaak wordt een bureauonderzoek dan ook met een booronderzoek gecombineerd. Door het combineren wordt zowel tijd als geld bespaart.
Vraag vrijblijvend een offerte aan.
Booronderzoek
Een Inventariserend Veldonderzoek (IVO), zoals een booronderzoek ook wel wordt genoemd, geeft inzicht in de mate van verstoring van het terrein. Afhankelijk van het aantal boringen per ha. kunnen tevens archeologische indicatoren worden aangetoond. Een verkennend booronderzoek (IVO-V) is enkel om de mate van verstoring van de bodem vast te stellen, meestal 6 boringen per ha. Een karterend booronderzoek (IVO-K), van circa 10 of 20 boringen per ha., is tevens gericht op archeologische resten. Het exacte aantal boringen is echter afhankelijk van de richtlijnen van de bevoegde overheid. Bij kleine plangebieden worden minimaal 4 boringen verricht.
Een booronderzoek wordt meestal handmatig uitgevoerd en afhankelijk van de ondergrond met een zogenaamde Edelmanboor en/of een gutsboor. Alleen in zeer grote gebieden en/of wanneer relatief veel diepe boringen
moeten worden gezet, wordt een machine gebruikt.
Tijdens het onderzoek worden boringen in een regelmatig grid in het gebied gezet. De opgeboorde grond wordt vervolgens beschreven en eventueel gezeefd. Soms wordt door de bevoegde overheid voor met name grotere booronderzoeken een Plan van Aanpak (PvA) gevraagd. In een PvA wordt o.a. de onderzoeksmethodiek beschreven en welk doel het onderzoek heeft.
Indien tijdens het booronderzoek geen archeologische indicatoren worden aangetroffen, maar het terrein wel een hoge verwachting heeft of een intact bodemprofiel, is de kans dat vervolgonderzoek wordt geadviseerd groot.
De resultaten van het booronderzoek in combinatie met de gegevens uit het bureauonderzoek geven voldoende inzicht om een advies uit te brengen voor het wel of niet uitvoeren van een gravend vervolgonderzoek.
Het gravend vervolgonderzoek kan bestaan uit een proefsleuvenonderzoek, een begeleiding en in sommige gevallen meteen een opgraving.
Voor een gravend onderzoek dient echter eerst een zogenaamd Programma van Eisen (PvE) opgesteld worden.
Vraag vrijblijvend een offerte aan.
Programma van Eisen (PvE)
Voordat een gravend onderzoek uitgevoerd kan worden, moet er een, door de bevoegde overheid goedgekeurd, Programma van Eisen (PvE) zijn opgesteld. In dit document staat de onderzoeksmethodiek beschreven, wat er
archeologisch gezien verwacht kan worden, welke vragen beantwoord moeten worden, waar de uitvoerder rekening mee dient te houden en welke eisen worden gesteld aan de uitvoering van het onderzoek. Het PvE dient ter toetsing aan de bevoegde overheid te worden voorgelegd. Pas nadat het PvE is goedgekeurd mag het gravend onderzoek uitgevoerd worden.
Vraag vrijblijvend een offerte aan.
Proefsleuvenonderzoek
Het proefsleuvenonderzoek wordt ook wel een Inventariserend Veldonderzoek door middel van proefsleuven (IVO-P) genoemd. Indien het vooronderzoek, het bureau- en booronderzoek, er aanleiding toe geven, wordt dit onderzoek uitgevoerd. Omdat het om een gravend onderzoek gaat dient eerst een PvE opgesteld en goedgekeurd te worden voordat het veldwerk uitgevoerd kan worden. Ook bij een proefsleuvenonderzoek gaat het in principe om het toetsen van de verwachting verkregen door het vooronderzoek.
Op de locaties binnen het plangebied waar archeologische indicatoren zijn aangetroffen tijdens het vooronderzoek, worden proefsleuven gegraven. Hierbij wordt gekeken of er daadwerkelijk archeologische resten aanwezig zijn
en in hoeverre ze behoudenswaardig zijn.
De proefsleuven worden op aanwijzing van een archeoloog door een graafmachine opengelegd tot net boven het niveau waarop de archeologische resten zich kunnen bevinden. Vervolgens wordt handmatig voorzichtig verder verdiept. Aanwezige vondsten worden per laag verzameld. Eventuele sporen worden getekend en ingemeten. Voor het beantwoorden van een deel van de onderzoeksvragen en de waardering van de archeologische resten wordt meestal ongeveer 10% van de sporen gecoupeerd. Bij een dergelijk onderzoek worden de archeologische resten zo min mogelijk verstoord (opgegraven). Hierdoor bestaat de mogelijkheid om de aangetroffen resten in te passen binnen de bouwplannen.
Alle informatie tijdens het onderzoek wordt zorgvuldig gedocumenteerd en opgeslagen. Na het proef-
sleufonderzoek is duidelijk of er een archeologische vindplaats aanwezig is. Daarnaast moet ook bekend zijn uit welke periode de bewoning stamt, hoe groot de vindplaats is en hoe goed deze bewaard is gebleven. Al deze gegevens worden beoordeeld en hieruit volgt een totaalscore die de waardering van de vindplaats weergeeft.
Uit de waardering volgt een advies aan de bevoegde overheid voor eventueel noodzakelijk vervolgonderzoek.
Vraag vrijblijvend een offerte aan.
Definitieve opgraving
Een definitieve opgraving volgt meestal op een Inventariserend Veldonderzoek (IVO-P) waarbij de aangetroffen archeologische resten niet in de bodem behouden kunnen blijven, bijvoorbeeld door planaanpassing. Bij een definitieve opgraving worden grotere oppervlakten open gelegd met een graafmachine dan bij een proefsleuven onderzoek. Het oppervlak dat in één keer wordt open gelegd wordt een werkput genoemd. Dergelijke werkputten beslaan meestal een oppervlakte van 15 bij 40 meter. Maar dit is sterk afhankelijk van het terrein.
De werkputten worden op dezelfde wijze aangelegd als bij een proefsleuven onderzoek. Het verschil tussen een proefsleuven onderzoek en een definitieve opgraving is dat bij een definitieve opgraving alle archeologische resten worden opgegraven (100%). Tijdens een opgraving worden ook waterputten, beer putten en graven opgegraven en gedocumenteerd. Na een definitieve opgraving bevinden zich meestal geen archeologische resten meer in de bodem binnen het plangebied en kan het geheel door de bevoegde overheid worden vrij gegeven.
Vraag vrijblijvend een offerte aan.
Rapportage
Na het veldwerk wordt het project op kantoor verder uitgewerkt. Na ieder archeologisch onderzoek dient een rapportage gemaakt te worden. Hierbij wordt het vondstmateriaal als aardewerk, bouwmateriaal, vuursteen e.d. schoongemaakt en gedetermineerd. Aan de hand hiervan kan bepaald worden hoe oud de archeologische resten zijn. De archeologische resten kunnen onder meer bestaan uit (delen van) een boerenerf, een grafveld, verdedigingswerken etc.
Bij de uitwerking wordt onder meer bepaald hoe oud de resten zijn, wat de lay-out van de sporen binnen het plangebied is (woningen, wegen, grafveld e.d.) en of zich de sporen nog buiten het plangebied kunnen uitstrekken.
Als bij een proefsleuven onderzoek dergelijke sporen worden aangetroffen, wordt meestal geadviseerd om de resten in te passen binnen het project (in situ), of anders volledig op te graven (ex situ). Bij de rapportage van een definitieve opgraving hoeft dit niet omdat alles immers al opgegraven is.
Tijdens de rapportage van een opgraving kan meestal dieper op de resultaten van het onderzoek worden ingegaan. Dit komt mede doordat de resten geheel zijn blootgelegd, en omdat binnen een opgraving meer tijd beschikbaar is.
De rapportage is in de meeste gevallen bestemd voor de opdrachtgever en de bevoegde overheid (in sommige gevallen dezelfde).
Vraag vrijblijvend een offerte aan.
Deponering van de archeologische resten
De gevonden archeologische resten (vondstmateriaal) en de documentatie wordt na afloop van het project, na het voltooien van de rapportage, ter deponering aangeboden aan het provinciaal depot van de provincie waar binnen het onderzoek heeft plaatsgevonden.